Het conflict in Colombia is complex, kent een lange geschiedenis en vele partijen en belangen. Vaak wordt het conflict afgeschilderd als een burgeroorlog tussen linkse guerrillagroeperingen en de staat. Echter, ook rechtse paramilitaire organisaties, die werden gefinancierd door grootgrondbezitters, business elite, drugsbaronnen en westerse (olie)-multinationals, hebben een grote rol gespeeld in het conflict. Hoewel ze officieel niet meer bestaan sinds 2006, zijn er allerlei nieuwe groeperingen ontstaan die voortkomen uit deze gedemobiliseerde groeperingen en die een gelijksoortige werkwijze hebben en voor veel geweld zorgen. Ook spelen organisaties die de drugshandel in handen hebben een grote rol. Zowel de guerrilla als de paramilitaire organisaties financieren hun oorlog met de handel in drugs en zijn nauw verbonden met de drugshandel in sommige gebieden.
Feest in Bogota nadat de vredesovereenkomst is getekend, 24 november 2016. Photo by Lokman lhan/Anadolu Agency/Getty Images.
De achterliggende reden voor het conflict is de economische achterstand, de grote ongelijkheid en oneerlijke verdeling in toegang tot land. De oorlog heeft 220 duizend levens gekost en gezorgd voor miljoenen ontheemden. Na 52 jaar sloot de regering in november 2016 vrede met de rebellenbeweging FARC.
FARC staat voor Fuerzas Armadas Revolucionaria de Colombia, de revolutionaire strijdkrachten van Colombia. De in 1964 door boeren opgerichte linkse beweging kwam in opstand tegen de kapitalistische regering en het grootgrondbezit. De filosofie van Karl Marx waar daarbij een leidraad. Sinds 1982 noemt de FARC zich het ‘leger van het volk’ met als doel een eigen socialistische staat. Landvervorming is altijd een belangrijk doel gebleven, maar in de loop van de jaren vertroebelden de idealen; de FARC raakte betrokken bij de drugshandel, verdiende geld met het ontvoeren van politici, vermogende landeigenaren en buitenlanders en rekruteerde kindsoldaten. Drugshandel werd de belangrijkste inkomstenbron en bevorderde de expansie. De beweging voorzag de bevolking in achtergestelde gebieden van sociale voorzieningen waardoor steeds meer mensen zich aansloten en de groep invloedrijker werd. De linkse president Chavez van buurland Venezuela, steunde de FARC actief, onder andere met wapens. De FARC is door de VN, Europa en de VS op de lijst van terreurorganisaties gezet, omdat zij burgers heeft aangevallen, ontvoerd en vermoord.
Duizenden mensen demonstreren tegen de FARC en vragen om vrijlating van gijzelaars. Plaza Bolivar, Bogotá, 20 juli 2008. AFP PHOTO/Inaldo Perez
Gaandeweg nam de macht van de FARC af. In februari 2008 was er massaal protest tegen de ontvoeringen door FARC. In datzelfde jaar kwamen drie van de zeven hoogste FARC-leiders om het leven. Na twee mislukte pogingen kondigde de regering van president Juan Manuel Santos in 2012 vredesbesprekingen met de FARC aan. Na vier jaar onderhandelen werd in november 2016 het vredesakkoord door beide partijen ondertekend.
FARC strijders kijken televisie in een demobilisatiekamp in Policarpa, Narino. 16 januari 2017. In totaal wachten 5.700 strijders in kampen tot ze overgeplaatst worden naar door de VN gecontroleerde overgangszones. In een halfjaar worden ze hier voorbereid op de terugkeer naar het burgerleven. AFP PHOTO/Luis Robayo
Als reactie op een falend veiligheidsbeleid van de overheid die er niet in slaagde de linkse guerrilla groepen te bestrijden, ontstond er naast de linkse guerrillagroepen en de overheid een derde belangrijke partij in de Colombiaanse oorlog: de paramilitairen. Deze legale zwaarbewapende privémilities werden gefinancierd door grootgrondbezitters, drugsbaronnen, industriëlen en westerse (olie-)multinationals om zich te beschermen tegen de guerilla.
De leider van de paramilitairen is Carlos Castaño, die op 16-jarige leeftijd de wapens opnam toen zijn vader – een grootgrondbezitter – door de FARC ontvoerd en vermoord werd. Castaño, die verdacht word lid te zijn geweest van het Medellín-kartel, geeft openlijk toe dat 70% van hun inkomsten gefinancierd wordt door de drugshandel. Naarmate de drugsbaronnen zich verrijkten en investeerden in vastgoed, villa’s en gronden – waarbij kleine landbouwers verdreven werden – werden de paramilitairen als het ware hun natuurlijke bondgenoten, die bescherming boden tegen de guerrilla.
Het leger controleert Comuna 13. Sinds de overheid besloot dit deel van de stad terug te veroveren op de paramilitairen brak extreem geweld uit in Medellin. 18 oktober 2002. EPA Photo AFPI / Fernando Vergara
De rechtse paramilitairen zijn de afgelopen 15 jaar beschuldigd van grootschalige schendingen van de mensenrechten, ontvoeringen en het executeren van vijandelijke strijders en burgers die ervan verdacht werden de linkse rebellen te steunen.
Aan het begin van de 20e eeuw was Medellín het industriële hart van Colombia. De regio waar de meeste koffie werd geproduceerd, waar de textielindustrie floreerde en met een rijkdom aan grondstoffen en mineralen. De welvaart trok banken en dienstverleners aan en mensen vanuit het hele land op zoek naar kansen: tussen 1950 en 1973 verdrievoudigde de bevolking.
Vanaf de jaren zeventig ging het bergafwaarts: terwijl de industrie moeite had om te concurreren met de Aziatische landen werd de spoorlijn die de Andesstad met de zee en de wereld verbond, vernietigd. Ondertussen kwamen er meer en meer mensen naar Medellín. Vanwege de kansen die de stad bood, maar vooral vanwege het gewapende conflict op het platteland. Op het moment dat de vraag naar werk het grootst was, ging het mis met de industrie. Fabrieken werden gesloten en in de jaren 90 belandde de stad in een diepe crisis: bijna de helft van de bevolking had geen werk met extreme armoede en ongelijkheid tot gevolg.
De historie van Medellín is die van een klassieke industriestad vermengd met problemen door de handel in drugs en een burgeroorlog. En bovenop dit alles, hadden wij Pablo Escobar, zeggen ze in Medellín. Er was overal in Colombia werkloosheid, oorlog en geweld door drugshandel, maar deze man zorgde ervoor dat het helemaal uit de hand liep en Medellín in de jaren ’90 de stad werd met het hoogste aantal moorden ter wereld.
‘Omdat hij uit Medellín komt,’ zeggen ze in deze stad. Medellín heeft een geschiedenis van smokkel en illegale handel die experts enerzijds verklaren vanwege de strategische ligging – de stad is via rivieren met de zee verbonden – en anderzijds met het DNA van de Paisas, zoals in de inwoners van de streek worden genoemd.
Lijfwachten van Pablo Escobar in 1988.
Paisas staan bekend om hun handelsgeest, ambitie en doorzettingsvermogen. Zo ook Pablo Escobar. De moorden en aanslagen buiten beschouwing gelaten, was hij een van de grootste zakelijke genieën van zijn generatie. Escobar was de eerste die op het idee kwam om kwalitatief betere coca in te kopen in Peru en Bolivia, die te verwerken in Colombia en in de Verenigde Staten te verkopen.
Uit het privé archief van de zoon van Escobar: Pablo op een Jetski op landgoed Hacienda Napoles, begin jaren ’80.
Op het hoogtepunt van zijn macht, was 80 procent van de cocaïne in de Verenigde Staten afkomstig uit Medellín en dat maakte Escobar tot de op een na rijkste man van de wereld met een geschat vermogen van 30 biljoen dollar. Geld dat hij onder andere gebruikte om ‘uit te delen’ in de arme wijken van de stad.
De moord op Pablo Escobar op 2 december 1993 wordt vaak gezien als het keerpunt in Medellín. Dat is slechts een deel van verhaal. Zijn dood betekende weliswaar het einde van de grote drugsbazen die zich verkiesbaar konden stellen voor het congres en min of meer onschendbaar waren, maar Medellín bleef nog jaren na de dood van Escobar de gevaarlijkste stad van de wereld. In de 15 jaar voor 1993 werden er 45 duizend mensen vermoord, in de vijftien jaar daarna nog eens hetzelfde aantal.
Colombiaanse politie en leger bestormen het dakterras van het huis waar Pablo Escobar zojuist tijdens een vuurgevecht om het leven is gekomen. 2 december 1993. AFP PHOTO.
Na de dood van Escobar viel het Medellín kartel uit elkaar en raakte de cocaïne business gefragmenteerd. Andere kartels, paramilitaire en guerrilla groepen vochten om de macht. Carlos Castano en Don Berna, die Los Pepes – een verzameling vijanden van Escobar – richten hun zelfverdedigingslegers op in Medellín. Was het ten tijde van Escobar ‘in’ om huurmoordenaar te zijn, na zijn dood werden jongeren lid van de paramilitaire ‘milicias’, de burgerwachten die ontstonden als antwoord op het geweld van de jeugdbendes en de drugsdealers in de arme wijken op de hellingen waar politie en het leger zich nauwelijks waagden. De enige wet die op de berg geldt, is de wet van de zwaartekracht, zei men in Medellín.
De politieke en sociale transformatie die Medellín ondertussen onderging was al ingezet voor Escobar’s dood toen belangrijke sectoren in de stad een civiel netwerk oprichten om zo tegenwicht te bieden tegen de uitdagingen die het kartel bood. In 1991, het meest gewelddadige jaar in de geschiedenis van de stad – kwamen leiders uit het bedrijfsleven, politici, architecten en maatschappelijke organisaties samen om een uitweg te zoeken voor Medellín. Dit is de basis voor de co-operatieve economie die Medellín tot op de dag een voorsprong geeft op andere steden in Latijns-Amerika.
Het veranderde in Colombia vanaf 2002 toen Alvaro Uribe tot president werd gekozen. Vooral zijn belofte om de gewapende groepen keihard aan te pakken, zorgde dat hij door een meerderheid van de bevolking werd gekozen. Uribe vond dat de staat veiligheid moest bieden, niet de paramilitaire groepen. Hij liet bewoonde gebieden en wegen controleren door het leger, sloot een ontwapeningsovereenkomst met de paramilitaire groepen en bevrijdde de belangrijkste gijzelaar van de FARC: Ingrid Betancourt. Aan het eind van zijn eerste termijn waren de defensie-uitgaven verdubbeld en waren er 25 procent meer soldaten en agenten. Het aantal moorden was in 2006 met 43 procent gedaald ten opzichte van 2002, het aantal ontvoeringen om losgeld met 82 procent. Uribe werd op handen gedragen – voor het eerst in jaren was het veiliger in Colombia. Bovendien begon door zijn beleid de economie weer te draaien en investeerden buitenlandse bedrijven weer in Colombia.
‘Operatie Check’ bevrijdde presidentskandidaat Ingrid Betancourt en 14 andere gijzelaars uit de handen van de FARC, 2 juli 2008. EPA/DISCOVERY CHANNEL/Karen Salamanca
Uribe is ook omstreden. Een deel van de 20 duizend guerrillastrijders die onder zijn bestuur de FARC verlieten bleken vals (soldaten doodden burgers en deden ze het uniform van rebellen aan). Tientallen van zijn bondgenoten, onder wie zijn neef, bleken nauwe banden te hebben met rechtse paramilitairen. Ook de mensenrechtenschendingen door het leger namen onder Uribe hand over hand toe.
In 2006 werd Uribe voor de keer tot president gekozen. In 2010 werd hij opgevolgd door zijn minister van defensie Juan Manuel Santos.
Op 26 september 2016 tekenden de regering en de FARC onder toeziend oog van VN-baas Ban Ki-Moon en verschillende regeringsleiders een vredesverdrag. Na enkele dagen verwierp een nipte meerderheid van de bevolking het historische akkoord in een referendum. De meeste ‘nee’ stemmen kwamen uit het departement Antioquia en haar hoofdstad Medellín; hier won het ‘nee’ met 62 procent. Vooral de afspraak dat ex-strijders niet hoeven boeten voor moord, aanslagen en drugshandel – mits ze de daden eerlijk opbiechten, krijgen ze geen gevangenisstraf maar een taakstraf – zit de bevolking dwars. Ook zijn ze erop tegen dat de FARC zetels in het parlement kan krijgen, zonder dat er verkiezingen aan vooraf zijn gegaan.
Dat het sentiment in Medellin sterker is, komt vanwege de populariteit van de aanvoerder van het nee-kamp; de rechts conservatieve senator Alvaro Uribe. Hij komt uit Antioquia en zijn haat jegens de FARC is groot, onder meer omdat zijn vader in 1983 is vermoord door de guerrillero’s. Uribe was van 2002 tot 2010 president van Colombia en trad keihard op tegen de rebellen. Ontvoeringen en aanslagen namen snel af; daarvoor wordt hij door velen in Medellín nog altijd op handen gedragen. Zij steunen zijn mening dat rebellen een gevangenisstraf verdienen in plaats van zetels in het parlement.
President Santos ging om de tafel met het nee-kamp en op basis van de aanpassingen deed hij de FARC een nieuw voorstel. In november 2016 kwamen de partijen tot een nieuw akkoord. Er werd niet over gestemd.
In het akkoord staan afspraken over de herverdeling van landbouwgrond, compensatie voor slachtoffers, politieke deelname van ontwapende rebellen en het gezamenlijk beëindigen van de drugshandel. De meeste discussie was er over de berechting van de oorlogsmisdaden. Afgesproken is dat de strijdende partijen berecht worden door een speciaal op te richten vredestribunaal. Wie zijn misdaden bekent, krijgt een taakstraf van vijf tot acht jaar. Gedeeltelijke vrijheidsbeperking hoort tot de mogelijkheden, maar de daders hoeven niet naar de gevangenis.
President Juan Manuel Santos (links) en FARC-leider ‘Timochenko’ (rechts) schudden de hand na het tekenen van een nieuw vredesakkoord, Bogota 24 november 2016. EPA/MAURICIO DUENAS CASTANEDA
Nadat de bevolking de eerst versie van het akkoord in een referendum had verworpen, werd het overleg hervat. In het definitieve akkoord is de FARC verplicht gesteld alle bezittingen op te geven en af te staan, dit was een belangrijke eis van het ‘nee-kamp’. Verder zal het vredesakkoord niet worden opgenomen in de grondwet, zoals de eerdere versie voorschreef, zodat er ruimte is voor aanpassingen in de toekomst. Ook zullen de guerrillero’s niet automatische amnestie krijgen voor drugshandel.
Een belangrijke reden voor het conflict is de ongelijkheid. Meer dan vijftig jaar strijd heeft daar weinig aan veranderd. Colombia heeft grote stappen gemaakt in het terugdringen de armoede: tussen 2002 en 2014 werkten 6 miljoen mensen zich op vanuit de armoede en voor het eerst in de geschiedenis zijn er meer Colombianen met een middenklasse-inkomen dan dat er leven in armoede volgens de Wereldbank.
Desondanks staat Colombia op nummer 8 in de top 10 van meest ongelijke landen ter wereld. Een procent van de Colombiaanse bevolking verdient twintig procent van het inkomen, de rijkste tien procent verdient de helft van het landelijke inkomen, schrijft de Franse econoom Thomas Piketty in zijn bestseller ‘Kapitaal in de 21e eeuw. Voor de berekeningen gebruikte hij de gegevens van de inkomstenbelasting sinds 1993. Ter vergelijking: in Europa verdient de rijkste tien procent van de bevolking 30 tot 35 procent van het Bruto Nationaal Product, in de Verenigde Staten 45 procent.
Bijna alle Colombianen (85%) zijn zich bewust van de ongelijke verdeling van het inkomen en driekwart vindt dat de overheid maatregelen moet nemen om de rijkdom in het land beter te verdelen.
Medellín is de meest ongelijke stad van het land. Van de bewoners leeft 14 procent in armoede, 8 procent in extreme armoede. Dit aantal is sinds 2000 met een kwart gedaald en flink minder dan in de rest van het land waar bijna een derde in armoede leeft. Het beleid om te investeren in de arme wijken en scholing en ondernemerschap te stimuleren, heeft gezorgd voor meer banen waardoor de armoede afnam. De groei van de stad genereerde echter ook veel rijkdom; daar werden de armen weliswaar minder arm van, maar de rijken vooral rijker.
Piketty pleit voor een progressiever belastingstelsel, dat niet werk steeds meer belast, maar vooral bezit en vermogen. ‘Het belangrijkste is dat politici en elite inzien dat sociale en fiscale hervormingen noodzakelijk zijn voor duurzame groei en vrede,’ zei hij tijdens een lezing in Bogota. ‘In Europa en de Verenigde Staten heeft dat flink wat wrijving en economische crisissen gezorgd. Colombia kan dat voorkomen, door nu te veranderen.’